De eerste vermelding van bewoning op het Huis te Beyum staat vermeld in het Nobiliarium Coenders, waar in het midden van de 16e eeuw gesproken wordt van burgemeester Albert Coenders van Beyum.
Johan Sickinghe
De eerste vermelding van bewoning op het Huis te Beyum staat vermeld in het Nobiliarium Coenders, waar in het midden van de 16e eeuw gesproken wordt van burgemeester Albert Coenders van Beyum. In 1567 koopt dr. Johan Sickinghe de redgerrechten die het Klooster Selwerd in Zuidwolde en Beyum bezit.
Een van de bekendste bewoners in de 16e eeuw is Johan Sickinge geweest, burgemeester van de stad Groningen. Johan Sickinge is geboren in het jaar 1515 en huwt in 1540 Anna Gijssens, geboren in 1520. Hun drie kinderen zijn Feyo Sickinghe (1540-1579), Wennigje Sickinghe (1545-1610) en Herman. Johan Sickinghe is de zoon van Peter Sickinge, burgemeester en hoofdman van Groningen en Wennechien Heralma, genoot een zorgvuldige opleiding, o.a. aan de universiteit te Orleans, waar hij in 1523 procurator van de germaansche natie is, en komt na verwerving van de titel van doctor juris in zijn vaderland terug. Zijn ambtelijke werkzaamheden begint hij in 1536 als drost over de beide Oldambten; in 1539 wordt hij burgemeester van Groningen (evenzo in 1542, 1543, 1546, 1547, 1550, 1551, 1554, 1555, 1558, 1559, 1562, 1563), en in 1540 hoofdman (evenzo in 1541, 1544, 1545, 1548 1549, 1552, 1553, 1556, 1557, 1560, 1561, 1564). Hij heeft zitting in verschillende commissies, o.a. in een gezantschap naar Gent (1559), de commissie tot bescherming van de Dollarddijken (1549) en de zending naar de stadhouder van 1551. In 1560 koopt hij de Warfumborg, ten Zuiden van Warfum, die tot 1683 door zijn geslacht bewoond is. Zijn echtgenote Anna Gijsens, koopt na zijn dood het huis Ungersma nabij Uithuizermeeden in 1576, hetwelk in de 17e eeuw door het geslacht Sickinghe bewoond wordt. Zijn zonen Feye en Herman spelen een rol in de Groningse woelingen gedurende het laatst van de 16e eeuw [1].
Na de dood van Johan Sickinghe krijgt zijn zoon Peter Sickinghe het huis te Beyum ’binnen de brugge’ met grachten, hoven en singel voor 600 emder gulden. De borg blijft binnen deze familie tot Frederik Coenders van Helpen de borg koopt in 1663. De verkoopster is waarschijnlijk Beela (Sibilla) Sickinge.
Frederik Coenders van Helpen
Beijum heeft in 2003 het 25-jarig bestaan als wijk gevierd, maar eeuwen geleden is er al een kerk en een borg. De kerk is spoorloos verdwenen, maar met een beetje moeite is het oude borgterrein nog herkenbaar. In de 17e eeuw wordt de borg bewoond door Frederik Coenders van Helpen en zijn Spaanse echtgenote Maria Jeanne Françoise Cabero d’ Espinosa. Uit de Beijumer geschiedenis is Coenders waarschijnlijk de beruchtste bewoner, want op verdenking van spionage raakt hij eerst zijn functies kwijt en later ook zijn borg.
Frederik Coenders van Helpen wordt in 1631 geboren uit het huwelijk van Bernhard en zijn verre nicht Anna Coenders. Vader Coenders is internationaal geöriënteerd en verblijft als gezant (een soort ambassadeur) jaren met zijn gezin in Denemarken en Frankrijk. In het laatste land wordt hij door koning Lodewijk XIII zelfs geridderd. Zijn zonen Wilhelm en Frederik zien Frankrijk ook wel zitten en gaan er vier jaar studeren. In deze jaren leert Frederik de Spaanse gravin Maria Jeanne Françoise Cabero d’ Espinosa kennen, die hij trouwt.
In 1663 is Frederik Coenders terug in zijn geboortestreek, waar hij in Beijum een borg koopt met bijbehorend land en rechten. Coenders wordt lid van de Hoofdmannenkamer, de Groningse rechtbank, en namens de Ommelanden Provinciaal muntmeester of waardijn. Vanwege zijn activiteiten in de stad heeft de jonker ook een aanzienlijk optrekje aan de zuidzijde van de Grote Markt. Frederik houdt overigens genoeg tijd over voor andere bezigheden. Net als zijn vader doet hij graag scheikundige proefjes en vindt zo een methode uit om zout uit zeewater te winnen.
Tussen 1675 en 1680 laat Frederik samen met zijn broer Wilhelm (een provinciekaart vervaardigen. De kaart is gebaseerd op de eerder verschenen kaart van Bartold Wicheringe. Dat de Coenderskaart toch betekenis krijgt, komt doordat ze de eerste wandkaart van de provincie is en er de grootste borgen van 24 jonkerfamilies op staan afgebeeld. De borg van Beijum krijgt geen apart plaatje, maar is op de kaart zelf wel prominent aanwezig. Als titel van de kaart wordt opgenomen: 'Prov. Groningae et Omlandiae tabula : Geographische beschrivinge van de Pr. stadt Gron. en Oml.: vervattende in sich alle heerlijckheden, fortressen, dorpen, adelycke ende considerabele huijsen : met de wapens van de voornaemste ende gequalificeerste adeldom der opgemelte provincie'.
Frederik Coenders is een groot bewonderaar van de Franse koning Lodewijk XIV. Voor de zonnekoning probeert hij de in Frankrijk verlangde zesde bouwstijl te ontwerpen. Naast bekende stijlen als de Gotische en de Romaanse komt Coenders in 1683 met L’ Ordre françois triomphant. Volgens zijn toelichting houdt de bouwstijl geheel verband met 'la personne triomphante de Sa Majesté'. Coenders komt met heraldieke leliën, slingers van laurierbladen omwikkeld met linten, struisvogelveren, leeuwenpoten, berenklauwen, zonnen en sterren. Tot grote teleurstelling van Coenders is de koning niet onder de indruk van de overdadige en kostbare bouwstijl.
Na het overlijden van zijn echtgenote gaat het mis met Frederik. Hij leeft op te grote voet en moet in januari 1686 zijn huis aan de Grote Markt verhuren. Coenders gaat steeds vaker en langer naar Frankrijk. Dit valt niet goed in Groningen, zeker niet als Lodewijk XIV in november 1688 de Nederlanden de oorlog verklaart. Door zijn aanbidding voor de Franse koning, wordt Coenders er voor aan gezien staatszaken door te spelen en de Ommelanders zinnen op maatregelen.
In augustus 1689 spreken de Ommelander bestuurders voor het eerst over het langdurige verblijf van Coenders in Frankrijk, maar enkele maanden later is voor hen de maat al vol. De Heeren der Ommelanden besluiten dat Coenders zich op 22 februari 1690 ‘wederom in dese provintie sal hebben te sisteren of sullen bij manquement van dat genootsaeckt sijn Sijn Edelheyt voor syn gedaene dienst te bedancken en desselfs plaets met een bequaem subject te versien’. Ondanks hun dreigende woorden tonen de Ommelanders zich lankmoedig als Coenders niet komt opdagen en niets van zich laat horen. Uitvoering van het besluit wordt enkele keren uitgesteld, maar op 13 november 1690 wordt hoofdman Frederik Coenders toch echt ‘verclaert vervallen te wesen van zijn charge’.
Als Coenders ook daarna nog in geen velden of wegen is te bekennen, wordt op 27 mei 1691 'de borgh Beyum tot Zuidwolde' met alle rechten op verzoek van de schuldeisers 'by brandender keerse' (3) verkocht aan jonker Goffo Ivo Hillebrands van Harssens. Frederik Coenders blijft in Frankrijk, waar hij nog een nieuwe vergeefse poging doet een zesde bouwstijl in te voeren
Goffo Ivo Hillebrands van Harssens
De katholieke Goffo Ivo Hillebrands hoofdeling van Harssens, gehuwd op 19 oktober 1661 met Evertien Catharina van Berum, wordt de nieuwe eigenaar van de borg inclusief ommegangen in het redgerrecht. Dat juist hij de koper is, is niet zo vreemd, want zijn moeder is Houwelia Coenders, getrouwd met Peter Hillebrandes van Harrsens. Later, na de dood van zijn zoon Onno Hillebrandes, wordt in 1735 de borg van Beijum met schathuis en landerijen verkocht aan een Allard Philip Tjarda van Starkenborgh, ook een andere machtige jonker. Ook het schathuis, hoven, grachten en singels met 46 ha land worden overgenomen.
Fraaie afbeeldingen van de wapens van zowel Harssens als Hillebrandes van Harssens komen voor in het in de Groninger Archieven bewaarde wapenboek, getekend in 1901 door de heraldisch tekenaar J.B. Muller. Hij heeft dit wapen gekopieerd uit een bijna vergaan handschrift uit de 17e eeuw afkomstig van mr. J.Koning, die destijds op de Wedderborg heeft gewoond. De draak van Harssens en de boom van Hillebrandes (Menolda). De kleinzoon van Warmold, Goffo Ivo Hillebrandes van Harssens voert dit wapen in zijn zegel.
Allard Philip Tjarda van Starkenborgh
De afbraak van de borg
Na de afbraak wordt het schathuis verbouwd tot boerderij. De oostelijke gracht verdwijnt in 1875 bij de vervanging van de zandweg aan oostzijde van de borg door een nieuwe kunstweg, de Beijumerweg. Daarmee verdwijnt ook de noodzaak van de laan naar het Boterdiep (de Beijumerweg vormt de vervanging voor de slechte kleiweg langs het Boterdiep), die vervolgens wordt geslecht. In 1969 wordt dit deel van de gemeente Bedum geannexeerd door de stad Groningen en vanaf 1978 ligt het aan noordzijde van de Groningse uitbreidingswijk Beijum met vrij uitzicht op Zuidwolde. Het borgterrein is nog slechts gedeeltelijk aanwezig: Op het zuidelijke deel worden in 1983 woningen gebouwd (de straat Edzemaheerd), op het middendeel staat een eind 19e eeuwse woonboerderij (Beijumerweg 15), die in de kern nog delen van het vroegere schathuis zou kunnen bevatten en het noordelijke deel vormt een parkje. Aan noordzijde van de woonboerderij ligt nog de oorspronkelijke buitengracht. De gracht aan zuidzijde van de woonboerderij vormt het restant van de vroegere zuidelijke binnengracht.
Opgravingen op het borgterrein
'Op de locatie Beijumerweg 15 heeft de gemeente Groningen in 2009 eerst een booronderzoek en vervolgens in 2011 een opgraving laten uitvoeren. Dit perceel samen met het direct ten noorden hiervan gelegen weiland maken deel uit van een voormalig borgterrein, het zogenaamde ’Huys van Beyum’. Deze borg is in 1738 gesloopt. Het terrein is inmiddels beschermd als gemeentelijk archeologisch monument. Tijdens het booronderzoek zijn aan de west- en oostzijde van het onderzoeksgebied resten van grachten aangetroffen. De grachtresten aan de westzijde behoren vrijwel zeker bij het oude borgterrein. De aanleiding voor de opgraving was de de wens van de huidige bewoners om de vijver in de achtertuin uit te breiden. Uit het booronderzoek was gebleken dat de vijver op de plek van de borggracht lag. De opgraving bevestigde nogmaals deze constatering. De vulling van de gracht bestond uit matig siltige klei die bruinblauw van kleur is. In de gracht is vooral vondstmateriaal uit de 17e en 18e eeuw aangetroffen. Een deel van deze vondsten is mogelijk afval van de bewoners van de borg. Een ander deel is tijdens het dempen van de gracht hier terechtgekomen'. [c]
'Het hoofddoel van dit onderzoek was het documenteren van de resten die door verstoring vernietigd zouden worden. Hieronder worden de onderzoeksvragen beantwoord.:
Meer lezen over De Coenderskaart.
Noten:
Bronnen:
a. W.J Formsma, R.A. Luitjens-Dijkveld Stol en A. Pathuis (1987), De Ommelander Borgen en Steenhuizen, 2e druk, Van Gorcum, Assen/Maastricht. pp. 543-345, 595 b. RHC GA. Groninger Archieven.
|